Dit webartikel geeft een korte beschrijving van de opgave ‘De groep zelfstandig wonende ouderen met dementie en andere complexe problematiek wordt veel groter’. Deze beschrijving is voor het grootste deel gebaseerd op het Trendscenario en de Themaverkenningen van de VTV In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland. (In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland.)-2018. Het Trendscenario en de Themaverkenningen hebben in kaart gebracht hoe onze volksgezondheid en zorg zich ontwikkelen bij gelijkblijvend beleid: als we niets extra’s zouden doen, hoe zien onze volksgezondheid en zorg er dan uit in 2040? U vindt de onderbouwing voor de informatie in dit webartikel in het Trendscenario en de Themaverkenningen, tenzij anders aangegeven. Een andere manier om een goed beeld te krijgen van deze opgave is om de problematiek vanuit regionaal en internationaal perspectief te bekijken. Dit geeft antwoord op vragen als: in welke regio’s of wijken zijn de problemen het grootst, en waar het kleinst? Hoe is de situatie in Nederland in vergelijking met andere landen, en hoe groot is het verschil met de best scorende landen? Dit webartikel bevat ook zulke regionale en internationale vergelijkingen. Ook wordt er ingegaan op de belangrijkste onzekerheden rondom de opgave.

Voor deze opgave zijn voor meerdere maatschappelijke doelen mogelijke handelingsopties uitgewerkt. Dit zijn: ‘betere zorg en ondersteuning van zelfstandig wonende ouderen’, ‘zorgen voor een ouderenvriendelijke leefomgeving’ en ‘goed zorgen voor mantelzorgers’. De opgave rond zelfstandig wonende ouderen kan niet los gezien worden van de zorg voor ouderen in een verpleeghuis. Dat onderwerp komt in dit webartikel niet aan de orde, maar wordt uitgebreider behandeld in de themaverkenning ‘Zorgvraag van de toekomst’.

Dit webartikel bestaat uit de volgende onderdelen: 

Zie ook de video waarin een casemanager dementie en een mantelzorger vertellen wat deze opgave betekent voor hun dagelijkse praktijk en hun dagelijks leven.

De belangrijkste ontwikkelingen

Verdubbeling van het aantal mensen met dementie

Het aantal mensen met dementie neemt in het Trendscenario toe van 154.000 in 2015 tot 330.000 in 2040. Hoewel er andere aandoeningen zijn die in absolute zin (veel) vaker voorkomen, heeft dementie een grote impact op de volksgezondheid. In 2040 is het de aandoening die de meeste sterfte en de hoogste ziektelast veroorzaakt. Dementie is een syndroom dat veroorzaakt kan worden door verschillende aandoeningen. De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer (ongeveer 60-70 procent van alle gevallen).

Meer thuiswonende en meer alleenstaande mensen met dementie

Volgens het NIVEL Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) woont ongeveer 70 procent van de mensen met (beginnende) dementie thuis. Van deze groep thuiswonenden woont ongeveer 40 procent (ongeveer 80.000 mensen) alleen. Het aantal alleenwonende ouderen neemt tussen nu en 2040 sterk toe, met bijna 800.000. Uitgaand van gelijkblijvend beleid, zal de trend dat mensen met dementie langer thuis wonen de komende decennia door te zetten. Bovendien zullen mensen met dementie ook vaker dan nu alleen wonen.

Meer mensen met een migratieachtergrond met dementie

Het aantal ouderen met een migratieachtergrond met dementie stijgt de komende jaren waarschijnlijk sneller dan het aantal ouderen met dementie met een Nederlandse achtergrond. Hoewel het gaat om een relatief kleine groep, lijkt dementie onder ouderen met een Marokkaanse, Turkse en of Surinaams-Hindoestaanse achtergrond verhoudingsgewijs drie tot vier keer vaker voor te komen dan onder ouderen met een Nederlandse achtergrond. Dementie zit bij deze groepen vaak nog in de taboesfeer, waardoor er laat hulp gezocht wordt.

De impact van dementie op de samenleving en de gezondheidszorg zijn aanzienlijk

Dementie heeft een grote impact op het leven van mensen met dementie en hun mantelzorgers. De zorg is intensief, vooral in de latere fasen van de aandoening. Omdat mensen met dementie langer thuis blijven wonen wordt er ook vaker een beroep gedaan op mensen buiten de zorg, zoals buren, partners, familieleden, vrienden en de politie bij dwaalgedrag. De zorguitgaven voor mensen met dementie nemen toe van 6,6 miljard euro in 2015 naar 15,6 miljard in 2040. Het gaat hierbij om zowel specialistische zorg, verpleeghuiszorg, geestelijke gezondheidszorg, maar ook om thuiszorg en dagbesteding. Dat is een stijging van 135 procent en betekent een gemiddelde jaarlijkse toename van 3,5%. Deze toename wordt voor het grootste deel verklaard door de vergrijzing.

Toenemende druk op informele zorg

De druk op de mensen die mantelzorg geven zal naar verwachting toenemen. Die druk is nu al hoog, zeker voor mantelzorgers van mensen met dementie: van hen voelt één op de zes zich zeer zwaar belast of zelfs overbelast. Het verlenen van mantelzorg voor mensen met dementie is intensief en wordt zwaarder naarmate de ziekte vordert, zeker als mantelzorgers er alleen voor staan. Daarnaast zal het aantal 50-64 jarigen per 85-plusser in de toekomst halveren. Dit betekent waarschijnlijk dat het aantal potentiële mantelzorgers afneemt. Wat dit betekent voor de vraag naar formele zorg is nog onbekend.

Toenemende druk op formele zorg

Het aantal mensen met een indicatie voor intensieve psychogeriatrische zorg (zorgzwaartepakket 5) zal toenemen van 76.000 in 2015 naar 165.000 in 2040. Doordat mensen met dementie de komende decennia langer thuis zullen wonen, zal de zorgvraag op moment van opname in het verpleeghuis vaak complexer zijn dan voorheen. De toename van het aantal thuiswonende mensen met dementie veroorzaakt ook een toenemende druk op onder andere de huisartsenzorg, thuiszorg, extramurale zorg door specialisten ouderengeneeskunde, en acute zorg. Die druk is nu al hoog, mede door bestaande personeelstekorten in de ouderenzorg en (wijk)verpleging.

Geriatrische syndromen vergroten kwetsbaarheid ouderen

Het aantal oude ouderen (80+) neemt toe. Hiermee zal ook het aantal ouderen met één of meer geriatrische syndromen stijgen. Geriatrische syndromen (geriatric giants) zijn (gezondheids)problemen die relatief vaak bij ouderen voorkomen. Het gaat hierbij, naast geheugenproblemen en dementie, onder andere om vallen, gezichts- en gehoorstoornissen, beperkingen in het dagelijks functioneren, incontinentie, depressie, eenzaamheid en polyfarmacie (het gebruik van meerdere medicijnen tegelijkertijd). De meeste ouderen hebben één of meerdere geriatrisch syndromen. Een aantal geriatrische syndromen komt vaak in combinatie met elkaar voor, zoals dementie met incontinentie en beperkingen in het dagelijks functioneren. Een stapeling van geriatrische syndromen vergroot de kwetsbaarheid van ouderen.

Multimorbiditeit leidt tot complexe zorgvraag

Door de vergrijzing neemt het aantal mensen met meerdere aandoeningen tegelijkertijd (multimorbiditeit) toe. Het percentage mensen met twee of meer chronische aandoeningen stijgt van bijna 25 procent (4,3 miljoen mensen) in 2015 naar 30 procent (5,5 miljoen mensen) in 2040. Hierdoor zullen er meer ouderen met een complexe zorgvraag zijn.

De belangrijkste onzekerheden

Wat zijn de belangrijkste onzekerheden rond deze opgave?

De groep zelfstandig wonende ouderen met dementie en andere complexe problematiek wordt tussen nu en 2040 groter. Het Trendscenario en de themaverkenningen van deze VTV In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland. (In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland.) geven een beeld van hoe deze opgave er uit ziet als historische trends zich onveranderd zouden doorzetten. Er zijn echter verschillende factoren die kunnen maken dat de opgave groter of kleiner wordt dan hier geschetst. Een belangrijke onzekerheid zit in het vóórkomen van dementie. Dementie ontstaat meestal uit een ingewikkeld samenspel van veroudering, genetische gevoeligheid, omgevingsfactoren en leefstijl. Voor de meeste risicofactoren is de kennis over hun relatie met dementie nog beperkt. Daarnaast heeft ook de mate van vergrijzing invloed op het voorkomen van dementie. Meer ouderen betekent meer dementie. Met name de gunstige ontwikkeling in sterfte op hogere leeftijd is in het verleden meer dan eens onderschat en projecties van de levensverwachting waren daardoor steeds te laag (zie kadertekst hieronder Wat als... we langer zullen leven?). De onzekerheid in de ontwikkeling in overleving aan bijvoorbeeld kanker (zie belangrijkste onzekerheden HVZ/Kanker) zorgt ook voor onzekerheid rondom deze opgave: als er minder mensen sterven aan kanker, bereiken meer mensen een hoge leeftijd, en een deel van hen zal dementie ontwikkelen. Een andere bron van onzekerheid is dat ouderen zelf veranderen. De ouderen van de komende 25 jaar zijn anders dan de ouderen van nu. Ze zijn gemiddeld genomen hoger opgeleid, kapitaalkrachtiger en minder beperkt. Dit kan invloed hebben op de impact van de opgave. Ook technologische ontwikkelingen zijn van invloed. De inzet van bijvoorbeeld domotica en andere technologieën in de leefomgeving kunnen de druk op informele zorg verminderen, maar niet altijd. Mogelijk de grootste onzekerheid rond deze opgave is of er een medicijn wordt gevonden waarmee dementie voorkomen of genezen kan worden. Hiermee wordt de opgave ten gevolge van dementie minder groot, maar zullen ouderen steeds meer en langer te maken krijgen met andere complexe problematiek. De grote vraag is dan wat dan de belangrijkste doodsoorzaak zal worden.

Wat als… we langer zullen leven?

De stijging van de levensverwachting is in het verleden vaak onderschat (1). De daling van de sterfte, en dan met name de sterfte op hogere leeftijden, ging vaak sneller dan gedacht. De kennis over de sterfte bij toekomstige generaties ouderen is gebaseerd op analyses van de sterfte en levensverwachting van de huidige generatie ouderen. De kennis over toekomstige generaties is daardoor onzeker (2). De nieuwe generaties ouderen zullen andere kenmerken hebben dan de generaties ouderen voor hen. Zo zijn ze gemiddeld hoger opgeleid, kapitaalkrachtiger en hebben ze een andere arbeidsgeschiedenis. Wat hiervan precies de effecten op sterfte zullen zijn, is onbekend. Ook is het lastig in te schatten wat het effect van toekomstige behandelmogelijkheden en medische technologie op de sterftekansen zal zijn. De toekomstige levensverwachting brengt daarmee onzekerheden met zich mee, en dit heeft ook een direct effect op de vergrijzing. Wat zouden de gevolgen zijn als de levensverwachting harder stijgt dan we nu verwachten (3-5)?

Als de vooruitgang in het terugdringen van sterfte in de komende 25 jaar sneller gaat dan verwacht, en de sterftekansen 80 procent lager uitkomen dan in het Trendscenario, dan komt de levensverwachting bijna 10 jaar hoger uit dan in het Trendscenario. Mannen bereiken dan in 2040 een levensverwachting van net boven de 94 jaar en vrouwen van bijna 96 jaar. Door de hogere levensverwachting groeit de Nederlandse bevolking in 2040 naar 19,5 miljoen, bijna 1,5 miljoen meer dan in het Trendscenario. Dit heeft grote consequenties voor de vergrijzing. Het aandeel 75-plussers in de bevolking komt met 20 procent veel hoger uit dan de 15 procent in het Trendscenario. Dit betekent dat dan er 1,2 miljoen meer 75-plussers zijn in 2040, in vergelijking met het Trendscenario. De vraag wat dit dan betekent voor volksgezondheid hangt sterk af van of de meeste van deze extra jaren ook in goede gezondheid zullen zijn. Maar zelfs als dat wel zo zou zijn, dan nog zullen er meer jaren met ziekte en zorggebruik bij komen. Mensen leven immers langer, en dat betekent ook meer aandoeningen. Bovendien zijn er veel meer ouderen. Mocht de winst in gezondheid echter sterk achterblijven dan zal dit deze opgave fors vergroten. Ook zullen andere kwesties gaan spelen, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting, werk en pensionering, vrije tijd en zingeving (6).

Voor meer informatie over methoden die zijn toegepast om deze cijfers te berekenen, zie het achtergronddocument: Wat als varianten.


Bron: RIVM

Internationaal en regionaal perspectief

Percentage mensen met dementie komt overeen met EU Europese unie (Europese unie)-gemiddelde

Het percentage mensen met dementie in Nederland ligt rond het gemiddelde van de landen van de Europese Unie (EU). Dit blijkt uit schattingen van Alzheimer Europe en de OECD The Organisation for Economic Co-operation and Development (The Organisation for Economic Co-operation and Development). Bij het schatten van het vóórkomen in de verschillende landen zijn beide organisaties er vanuit gegaan dat de verdeling van het percentage mensen met dementie over de verschillende leeftijdsgroepen in EU-landen gelijk is. Verschillen in percentages mensen met dementie komen daardoor overeen met verschillen in de leeftijdsopbouw van de bevolking. Hierbij hebben de meest vergrijsde landen het hoogste percentage mensen met dementie en de minst vergrijsde het laagste percentage  (7, 8).

Relatief veel 65-plussers overlijden in Nederland door een val

De sterfte door een val onder Nederlandse ouderen van 65 jaar en ouder is bijna twee keer zo hoog als gemiddeld in de Europese Unie (zie figuur). Bovendien is de sterfte door een val tussen 2011 en 2015 in Nederland relatief sterk gestegen. Nederland staat op plaats 3 van landen met de hoogste sterfte. De sterfte is het laagst in Zuid-Europese landen. Het is niet precies bekend waardoor dit komt. Een mogelijke verklaring voor de relatief hoge sterfte en sterke stijging in Nederland is een toename van het aantal ouderen dat (langer) thuis blijft wonen in combinatie met een toename van het aantal mensen met neurodegeneratieve ziekten zoals dementie. De toename van neurodegeneratieve ziekten gaat gepaard met een toename van het aantal mensen dat valt als complicatie van deze ziekten.

Gebruikte indicator(en): Sterfte door vallen per 100.000 onder mensen van 65 jaar en ouder in landen van de Europese Unie in 2015. Gestandaardiseerd naar de Europese standaardbevolking. ICD code W00-W19. 

Gebruikte bron(nen): Eurostat.

Meer informatie:

Ouderen in Nederland ontvangen minder sociale steun, maar zijn minder vaak eenzaam

Het percentage 75-plussers dat veel sociale steun ontvangt, is in Nederland lager dan gemiddeld in de EU Europese unie (Europese unie). Het gaat hier om sociale steun van bijvoorbeeld familie, vrienden, collega’s en buren. Ook hebben relatief weinig Nederlandse 75-plussers iemand die om hulp gevraagd kan worden of om persoonlijke zaken mee te bespreken. Desondanks zijn Nederlandse ouderen (50-plussers) relatief weinig eenzaam (9). Nederlanders geven wel iets vaker dan gemiddeld informele hulp (zie figuur). Het geven van informele hulp is hier gedefinieerd als minstens een keer per week niet beroepsmatig hulp geven bij persoonlijke verzorging of in het huishouden aan mensen met een chronisch gezondheidsprobleem, lichamelijke gebreken of problemen als gevolg van hoge leeftijd. Het maakt daarbij niet uit of iemand familie is of niet (10). Het geven of ontvangen van hulp en sociale ondersteuning houdt in deze cijfers niet specifiek verband met dementie.


Voetnoot: Meer informatie over welke landen het hoogst en het laagst scoren vindt u onder Lees meer

Gebruikte indicator(en): Percentage mensen van 75 jaar en ouder in landen van de Europese Unie dat (2014/2015):

  • veel of gemiddelde sociale steun ervaart (hoogst (=best) scorende land: Spanje; laagst (=slechts) scorende land: Slowakije)
  • minstens een keer per week informele zorg of hulp geeft aan familie en niet-familie (hoogst (=best) scorende land: Denemarken; laagst (=slechts) scorende land: Roemenië)
  •  iemand heeft die ze om hulp kunnen vragen (hoogst (=best) scorende land: Slowakije; laagst (=slechts) scorende land: Nederland)
  • iemand heeft om persoonlijke zaken mee te bespreken (hoogst (=best) scorende land: Duitsland; laagst (=slechts) scorende land: Frankrijk)

Het geven van informele hulp is hier gedefinieerd als niet beroepsmatig hulp geven bij persoonlijke verzorging of in het huishouden aan mensen met een chronisch gezondheidsprobleem, lichamelijke gebreken of problemen als gevolg van hoge leeftijd.

Gebruikte bron(nen): Eurostat (EHIS 2014 en EU Europese unie (Europese unie)-SILC 2015).

Meer informatie:

Vergrijzing is het sterkst aan de randen van Nederland

Voor dementie en andere complexe problemen bij ouderen zijn er geen gedetailleerde regionale data beschikbaar. Wel blijkt dat het voorkomen van dementie, het hebben van lichamelijke beperkingen en het ervaren van een slechtere gezondheid sterk toenemen boven de 75 jaar. Het percentage 75-plussers in de bevolking is daarmee een goede indicator voor waar deze opgave zich nu en in de toekomst sterker en minder sterkt voordoet. In de komende decennia is de vergrijzing het sterkst aan randen van Nederland. Dit zijn regio’s als Oost-Groningen, Delfzijl en omgeving, Zuidoost-Drenthe, de Achterhoek, Zeeuws-Vlaanderen en de provincie Limburg. Hier zal de zorgvraag voor dementie en andere complexe problematiek onder ouderen het grootst zijn. Dit zijn ook de regio’s die te maken krijgen met bevolkingskrimp. Hierdoor komen zorgvoorzieningen in deze regio’s onder druk te staan, terwijl de zorgvraag hier dus het sterkst zal toenemen.

Vergrijzing 2015-2040

per gemeente  
Sterfte 2013-2016 per gemeente

Bron: PBL/CBS, bewerkt door RIVM

Gebruikte indicator(en):  Percentage mensen van 75 jaar en ouder per gemeente, ontwikkeling tussen 2015 en 2040.

Gebruikte bron(nen): PBL Planbureau voor de Leefomgeving (Planbureau voor de Leefomgeving) Planbureau voor de Leefomgeving/ CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) Centraal Bureau voor de Statistiek regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016.

Meer informatie:

Hoogste percentage mantelzorgers in gemeenten in Zeeland

In Nederland geeft ruim 14 procent van de bevolking van 19 jaar en ouder intensieve of langdurige mantelzorg (minimaal 8 uur per week en/of langer dan 3 maanden). Het percentage mantelzorgers is het hoogst in gemeenten in Zeeland, en ook gemeenten in Noord Brabant, Limburg en Gelderland hebben relatief hoge percentages. Het percentage mantelzorgers is relatief laag in grote steden en in regio’s in Drenthe en Gelderland.

Mantelzorgers 2016

per gemeente  
Sterfte 2013-2016 per gemeente

Bron: Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016 GGD'en, CBS en RIVM.

Gebruikte indicator(en):  Percentage mantelzorger per gemeente, 2016.

Iemand is mantelzorger als de zorg al minimaal 3 maanden duurt, of zorg biedt voor minimaal 8 uur per week. De mantelzorg kan bestaan uit het doen van het huishouden, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen enzovoort. Mantelzorg wordt niet betaald.

Gebruikte bron(nen): Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen 2016 GGD'en, CBS en RIVM.

Mantelzorgpotentieel komt in sommige regio’s sterk onder druk te staan

Veel mensen die mantelzorg verlenen zitten in de leeftijdsgroep 45-64-jarigen (11, 12). Hierbij gaat het in 45 procent van de gevallen om het geven van mantelzorg aan (schoon)ouders (13). De verhouding tussen 50-64 jarigen en 85 plussers is dan ook een goede indicator voor de verandering in druk op het mantelzorgpotentieel. Nu zijn er gemiddeld in Nederland nog ongeveer tien 50-64 jarigen voor iedere 85-plusser. In 2040 is dit aantal nog maar vier. Ook hier zijn er regionale verschillen. In veel gemeenten aan de rand van Nederland, die een sterke vergrijzing zullen kennen, zal deze verhouding ver onder het landelijk gemiddelde van vier 50-64 jarigen per 85-plusser komen. Grote steden en andere jongere regio’s zullen ook in de toekomst een gunstigere verhouding houden, hoewel ook daar de veranderingen aanmerkelijk zullen zijn. Het is de vraag of dit er ook toe zal leiden dat er daadwerkelijk minder mantelzorg gegeven wordt.

Potentieel aan mantelzorgers, 2015 en 2040

per gemeente  
Sterfte 2013-2016 per gemeente

Bron: PBL/CBS, bewerkt door RIVM

Gebruikte indicator(en): Parent-support ratio per gemeente voor 2015 en 2040.

De parent-support ratio wordt berekend door het aantal 50- tot 64-jarigen te delen door het aantal oudere ouderen (85-plussers).

Gebruikte bron(nen): PBL Planbureau voor de Leefomgeving/CBS Centraal Bureau voor de Statistiek regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016.

 

Referenties