Gezondheidsverschillen

Hoe ontwikkelen zich gezondheidsverschillen in de toekomst?

Dit onderdeel van het Trendscenario laat zien hoe gezondheidsverschillen zich in de toekomst ontwikkelen. Hierbij zal aandacht zijn voor verschillen naar opleiding, inkomen, geslacht, leeftijd, arbeidsrelatie en gemeente. Hierbij worden vragen worden verkend zoals: hoe ontwikkelen zich verschillen in levensverwachting? En hoe gaat het met verschillen in ervaren gezondheid? Welke verschillen in leefstijl zijn er in de toekomst? Het Trendscenario heeft tot doel om toekomstige maatschappelijke opgaven voor volksgezondheid en zorg te identificeren. Het Trendscenario is geen voorspelling maar een verkenning van mogelijke ontwikkelingen tussen nu en 2040. Het gaat uit van het voortzetten van de historische trends zonder dat er nieuw beleid wordt ingezet. In de projecties is rekening gehouden met toekomstige groei van de bevolkingsomvang en veranderingen in de leeftijdssamenstelling van de bevolking (vergrijzing). Daar waar relevant en mogelijk zijn ook toekomstige veranderingen meegenomen in het vóórkomen van bijvoorbeeld ziekten en determinanten. Het Trendscenario is gebaseerd op veronderstellingen over hoe trends zich zullen voortzetten in de komende 25 jaar. Hoe deze zich precies zullen ontwikkelen is echter onzeker. Het Trendscenario laat slechts één van de mogelijke toekomstscenario’s zien. In het achtergronddocument over de methoden vindt u meer informatie over de onzekerheden rondom de projecties.

De belangrijkste ontwikkelingen in het Trendscenario

Vraag 1: Welke trends in verschillen in levensverwachting zijn er?

  1. Het verschil in levensverwachting tussen mensen met een lage en hoge sociaaleconomische status bleef in de periode 2004-2014 ongeveer 7 jaar; de toekomstige ontwikkelingen in deze verschillen zijn onzeker.
  2. Het verschil in levensverwachting in goede ervaren gezondheid tussen mensen met een lage en hoge sociaaleconomische status bleef in de periode 2004-2014 ongeveer 18 jaar; de toekomstige ontwikkelingen in deze verschillen zijn onzeker.

Vraag 2: Hoe ontwikkelen verschillen in hoe gezond wij ons voelen zich in de toekomst?

  1. Het percentage mensen met een lage sociaaleconomische status dat zich gezond voelt, neemt af tot 2040, terwijl dit voor mensen met een hoge sociaaleconomische status niet verandert.
  2. Tot 75 jaar voelt het overgrote deel van de mensen met een chronische aandoening zich gezond en niet beperkt, daarna nemen ongezondheid en beperkingen sterk toe; de toekomstige ontwikkelingen in deze verschillen zijn onzeker.
  3. Flexwerkers voelen zich minder gezond en tevreden met het leven dan mensen met een vast contract; de toekomstige ontwikkelingen in deze verschillen zijn onzeker.

Vraag 3: Hoe ontwikkelen verschillen in ziektelast zich in de toekomst?

  1. Voor vrouwen veroorzaakte beroerte in 2015 de meeste ziektelast, en in 2040 wordt dit dementie; voor mannen blijven coronaire hartziekten ook in 2040 de grootste oorzaak van ziektelast.

Vraag 4: Hoe ontwikkelen verschillen in leefstijl zich in de toekomst?

  1. Het percentage mensen met overgewicht neemt tot 2040 toe bij alle sociaaleconomische groepen.
  2. Het percentage mensen met ernstig overgewicht neemt tot 2040 meer toe onder mensen met een lage sociaaleconomische status.
  3. Het percentage mensen dat soms rookt neemt af onder alle sociaaleconomische groepen, maar in 2040 is dit percentage onder mensen met een lage sociaaleconomische status drie keer zo groot als onder mensen met een hoge sociaaleconomische status.

Vraag 5: Hoe ontwikkelen ruimtelijke verschillen in (determinanten van) gezondheid zich in de toekomst?

  1. In 2040 is de levensverwachting nog steeds het laagst in een aantal grote steden en krimpgebieden.
  2. Luchtkwaliteit in Nederland verbetert in de toekomst, lokale verschillen blijven bestaan.

Welke trends in verschillen in levensverwachting zijn er?

De levensverwachting bij geboorte is hoger naarmate het huishoudinkomen hoger is. In de periode 2011-2014 was de levensverwachting van de groep met het hoogste inkomen ongeveer 84 jaar. Onder de groep met het laagste inkomen is dit ongeveer 77 jaar; een verschil van 7 jaar. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen, al hebben vrouwen vanaf de geboorte in alle inkomensgroepen een iets hogere levensverwachting dan mannen (niet in figuur). In alle inkomensgroepen neemt de levensverwachting toe tussen 2004 en 2014. De absolute verschillen in levensverwachting tussen inkomensgroepen blijven in deze periode nagenoeg gelijk. Een andere veel gebruikte indicator voor sociaaleconomische gezondheidsverschillenis opleidingsniveau. In de periode 2011-2014 was het verschil in levensverwachting tussen laag- en hoogopgeleiden ruim zes jaar (niet in grafiek).

Hoe de verwachte stijging in levensverwachting zich in de toekomst zal gaan ontwikkelen voor verschillende sociaaleconomische groepen is onzeker. De verwachting is dat het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking de komende decennia zal stijgen. Hiermee verandert ook de samenstelling van de groep laagopgeleiden wat mogelijk kan leiden tot een concentratie van risicofactoren voor een minder goede gezondheid in deze groep. Aan de andere kant kan de toename van opleidingsniveau tot gevolg hebben dat de groep hoger opgeleiden heterogener wordt met betrekking tot risicofactoren voor gezondheid. Wat hiervan het gevolg zal zijn voor verschillen in levensverwachting tussen laag- en hoogopgeleiden is onzeker.

Gebruikte indicator(en): Gemiddelde levensverwachting bij de geboorte in de periode 2004-2007,  2007-2010, en 2011-2014 naar gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen.

Gebruikte bron(nen): CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) Sociaal Statistisch Bestand 2003-2014; Gemeentelijke basisadministratie 2004-2014.

Meer informatie:

De levensverwachting in goede ervaren gezondheid bij geboorte is hoger naarmate het huishoudinkomen hoger is. Dat geldt voor zowel mannen als vrouwen. De verschillen in levensverwachting in goede ervaren gezondheid tussen inkomensgroepen blijft nagenoeg gelijk tussen 2004 en 2014. In de periode 2011-2014 is het verschil tussen de laagste en hoogste inkomensgroep 18 jaar. In die jaren was het verschil in levensverwachting in goede ervaren gezondheid tussen laag- en hoogopgeleiden bijna 19 jaar (niet in grafiek). In het Trendscenario nemen verschillen in ervaren gezondheid tussen laag- en hoogopgeleiden in de toekomst toe (zie volgende grafiek). Hoe sociaaleconomische verschillen in levensverwachting in goede ervaren gezondheid zich in de toekomst zullen gaan ontwikkelen is echter onzeker.



Gebruikte indicator(en): De gemiddelde levensverwachting in goede ervaren gezondheid bij geboorte in de periode 2004-2007, 2007-2010 en 2011-2014 naar gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen.

Gebruikte bron(nen):  CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) Sociaal Statistisch Bestand 2003-2014; Gemeentelijke basisadministratie 2004-2014; CBS Gezondheidsenquête 2004-2014.

Meer informatie:

De verschillen in levensverwachting in goede ervaren gezondheid tussen sociaaleconomische groepen zijn aanzienlijk

Hoe ontwikkelen verschillen in hoe gezond wij ons voelen in de toekomst?

Laagopgeleiden voelen zich minder gezond dan hoogopgeleiden. In het Trendscenario is te zien dat het percentage laagopgeleiden van 25 jaar en ouder dat zich gezond voelt afneemt in de toekomst, terwijl dit percentage voor hoogopgeleiden redelijk stabiel blijft. Het percentage laagopgeleide vrouwen dat zich gezond voelt, daalt meer dan het percentage laag opgeleide mannen (niet in grafiek). Van de totale bevolking voelt zowel in 2015 als in 2040 ongeveer 80 procent zich gezond (ook niet in grafiek).

Gebruikte indicator(en): Percentage Nederlanders (25+) die over het algemeen hun gezondheidstoestand als (zeer) goed ervaren naar opleidingsniveau (laag = basisonderwijs, vmbo, avo, onderbouw, mbo Middelbaar beroepsonderwijs (Middelbaar beroepsonderwijs) 1; midden = mbo 2, 3, 4, havo, vwo; en hoog = hbo Hoger beroepsonderwijs (Hoger beroepsonderwijs)/wo Wetenschappelijk onderwijs (Wetenschappelijk onderwijs)).

Gebruikte bron(nen): CBS Gezondheidsenquête (1990 t/m 1996); POLS gezondheid en welzijn (1997 t/m 2009); CBS Gezondheidsenquête (2010 t/m 2014); gegevens bewerkt door RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Meer informatie:

Ongeveer 20 procent van de mensen van 70-74 jaar met een chronische aandoening voelt zich ongezond en beperkt. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen, al voelt wel een iets groter deel van de vrouwen met een chronische aandoening zich ongezond en beperkt. Boven de 75 jaar nemen zowel voor vrouwen als mannen beperkingen en ongezondheid snel toe: in de leeftijdsgroep van 85 jaar en ouder voelt bijna 40% van de mannen en ruim 50 procent van de vrouwen met een chronische aandoening zich ongezond en beperkt. Het gaat hier om ervaren beperkingen in het uitvoeren van activiteiten op het gebied van zien, horen en/of bewegen. Het aantal (oude) ouderen neemt in de toekomst toe. Mede hierdoor neemt het aandeel mensen met chronische aandoeningen toe (niet in grafiek). Het aandeel ouderen met chronische aandoeningen, die ook ongezondheid en beperkingen ervaren, zal daarmee ook toenemen in de toekomst.



Gebruikte indicator(en): Percentage Nederlanders (16+) dat minimaal één chronische aandoening, één of meer beperkingen ervaart in het uitvoeren van activiteiten op het gebied van zien, horen en mobiliteit, en hun gezondheid als minder dan goed ervaart.

Gebruikte bron(nen): Gezondheidsmonitor Volwassenen, GGD'en, CBS en RIVM, 2012, bewerkt door het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Meer informatie:

De afgelopen jaren is het aandeel zelfstandigen en flexwerkers (werknemers zonder vast contract) in de werkzame beroepsbevolking gestegen, en is het aandeel werknemers met een vast contract gedaald. Flexwerkers beoordelen hun gezondheid iets vaker als minder goed en / of zijn iets minder vaak tevreden met hun leven dan werknemers met een vast contract. Vooral onder de groep flexwerkers met een kleiner dan gemiddeld inkomen is dit het geval. Deze inkomensgroep is onder flexwerkers ook groter dan onder zelfstandigen en mensen met een vast contract. De ervaren gezondheid en tevredenheid met het leven is onder zelfstandigen vergelijkbaar met vaste werknemers. Flexwerkers en zelfstandigen ervaren logischerwijze vaak een grotere baanonzekerheid dan vaste werknemers. Mogelijk heeft deze onzekerheid een groter effect op flexwerkers en daarmee op hun welzijn.

Hoe de relatie tussen gezondheid, tevredenheid met het leven, inkomen en type arbeidsrelatie zich in de toekomst gaat ontwikkelen is onzeker. Dit zal mede afhangen van hoe de flexibilisering van de arbeidsmarkt zich de komende 25 jaar zal ontwikkelen.

Gebruikte indicator(en): Inkomen: Gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen (gestandaardiseerd); Welzijn: Tevredenheid met het leven en ervaren gezondheid (18 jaar en ouder).

Gebruikte bron(en): CBS, Kwaliteit van leven in Nederland, Den Haag, 2015.

Meer informatie:

Een steeds groter deel van de laagopgeleiden voelt zich in de toekomst ongezond

Hoe ontwikkelen verschillen in ziektelast zich in de toekomst?

De belangrijkste oorzaken van ziektelast zijn verschillend voor mannen en vrouwen. Dit is zowel het geval in 2015 als in de toekomst, zoals het Trendscenario laat zien. De ziektelast wordt uitgedrukt in DALY’s (Disability Adjusted Life Year), een maat voor gezonde levensjaren die verloren gaan door ziekte (ziektejaarequivalenten) of vroegtijdig overlijden (verloren levensjaren). Bij mannen is de belangrijkste oorzaak van ziektelast in 2015 coronaire hartziekten, en dit blijft zo in 2040. Voor vrouwen verschuift de belangrijkste oorzaak van ziektelast van beroerte in 2015 naar dementie in 2040. De ziektelast door dementie neemt ook voor mannen flink toe in de toekomst.

De toegenomen ziektelast door dementie komt, omdat dementie in de toekomst veel vaker voorkomt en ook meer sterfte veroorzaakt. Dementie is een ouderdomsziekte. Omdat vrouwen ouder worden dan mannen, en er daardoor meer oude vrouwen zijn, is de ziektelast door dementie bij hen hoger. Bij zowel mannen als vrouwen neemt ook de ziektelast door artrose aanzienlijk toe tussen 2015 en 2040. Bij mannen daalt de ziektelast door longkanker in de toekomst, terwijl deze bij vrouwen nog stijgt. Dit komt onder andere doordat de daling van het percentage rokers onder vrouwen later is ingezet dan onder mannen en doordat er een lange periode zit tussen de blootstelling aan de schadelijke stoffen in rookwaar en de ontwikkeling van longkanker.

Deze resultaten zijn per juni 2018 aangepast, omdat er verbeterde cijfers voor ziektelast beschikbaar gekomen zijn.



Gebruikte indicator(en): Ziektelast in 2015 en 2040 voor de 10 aandoeningen die de meeste ziektelast veroorzaken bij mannen en vrouwen, gebaseerd op een selectie van 59 aandoeningen. Ziektelast in Disability Adjusted Life Years (DALY’s), een maat voor gezonde levensjaren die verloren gaan door ziekte (ziektejaarequivalenten) of vroegtijdig overlijden (verloren levensjaren).

Gebruikte bron(nen): Ziektelast berekend door RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) op basis van verschillende bronnen. Meer informatie hierover vindt u in de de beschrijving van de methoden van het Trendscenario.

Sinds de oorspronkelijke publicatie van de cijfers over ziektelast in het Trendscenario in juni 2017, zijn verbeterde cijfers beschikbaar gekomen. Deze verbeterde cijfers zijn in juni 2018 in het Trendscenario verwerkt. Er is nu gecorrigeerd voor multimorbiditeit (het vóórkomen van meerdere aandoeningen tegelijk).

Meer informatie:

Dementie veroorzaakt in de toekomst de meeste ziektelast bij vrouwen, coronaire hartziekten bij mannen

Hoe ontwikkelen verschillen in leefstijl zich in de toekomst?

Overgewicht neemt in het Trendscenario toe voor alle opleidingsgroepen in de periode tot 2040. Het aandeel mensen van 25 jaar en ouder met overgewicht (Body Mass Index (BMI) hoger dan 25) blijft in de toekomst het grootst onder de laagopgeleiden. Wel worden de verschillen in aandeel overwicht tussen opleidingsgroepen kleiner in vergelijking met het huidige verschil in aandeel overgewicht. Mogelijk speelt bij de laagopgeleiden een plafond-effect mee (zie grafiek). Deze projectie is gebaseerd op de historische trend van 1990 tot 2015 in het vóórkomen van overgewicht. In die periode is het percentage volwassen met overgewicht gestegen, maar de laatste jaren is de trend wat onduidelijker. Vanaf 2010 leek er sprake van een stabilisering in de toename van overgewicht in de totale bevolking, maar vanaf 2014 lijkt het percentage volwassenen met overgewicht weer iets toe te nemen (niet in grafiek).

Gebruikte indicator(en): Percentage mensen (25+) met overgewicht (BMI Body Mass Index. De BMI is een index die de verhouding tussen lengte en gewicht bij een persoon weergeeft. De BMI wordt veel gebruikt om een indicatie te krijgen of er sprake is van overgewicht of ondergewicht. (Body Mass Index. De BMI is een index die de verhouding tussen lengte en gewicht bij een persoon weergeeft. De BMI wordt veel gebruikt om een indicatie te krijgen of er sprake is van overgewicht of ondergewicht.)≥25) naar opleidingsniveau (laag = basisonderwijs, vmbo, avo, onderbouw, mbo Middelbaar beroepsonderwijs (Middelbaar beroepsonderwijs) 1; midden = mbo 2, 3, 4, havo, vwo; en hoog = hbo Hoger beroepsonderwijs (Hoger beroepsonderwijs)/wo Wetenschappelijk onderwijs (Wetenschappelijk onderwijs)). De BMI is gebaseerd op de verhouding tussen lengte en gewicht.

Gebruikte bron(nen): CBS Gezondheidsenquête (1990 t/m 1996); POLS gezondheid en welzijn (1997 t/m 2009); CBS Gezondheidsenquête (2010 t/m 2013); Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor, CBS i.s.m. RIVM (vanaf 2014), gegevens bewerkt door RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Meer informatie:

In het Trendscenario stijgt onder mensen van 25 jaar en ouder het percentage ernstig overgewicht (BMI >= 30) in alle opleidingsgroepen. Onder mensen met een laag opleidingsniveau is de absolute stijging groter dan onder hoogopgeleiden: onder laagopgeleiden neemt het vóórkomen van ernstig overgewicht toe van 20 procent in 2015 naar 31 procent in 2040 (een toename van 11 procentpunt), en onder hoogopgeleiden van 8 procent in 2015 naar 14 procent in 2040 (een toename van 6 procentpunt). Dit beeld geldt zowel voor mannen als vrouwen (niet in grafiek). De verschillen in het aandeel mensen met ernstig overgewicht tussen hoog- en laagopgeleiden zijn daardoor in 2040 groter dan in 2015.



Gebruikte indicator(en): Percentage mensen (25+) ernstig overgewicht (BMI Body Mass Index. De BMI is een index die de verhouding tussen lengte en gewicht bij een persoon weergeeft. De BMI wordt veel gebruikt om een indicatie te krijgen of er sprake is van overgewicht of ondergewicht. (Body Mass Index. De BMI is een index die de verhouding tussen lengte en gewicht bij een persoon weergeeft. De BMI wordt veel gebruikt om een indicatie te krijgen of er sprake is van overgewicht of ondergewicht.)≥30). Naar opleidingsniveau (laag = basisonderwijs, vmbo, avo, onderbouw, mbo Middelbaar beroepsonderwijs (Middelbaar beroepsonderwijs) 1; midden = mbo 2, 3, 4, havo, vwo; en hoog = hbo Hoger beroepsonderwijs (Hoger beroepsonderwijs)/wo Wetenschappelijk onderwijs (Wetenschappelijk onderwijs)). De BMI is gebaseerd op de verhouding tussen lengte en gewicht.

Gebruikte bron(nen): CBS Gezondheidsenquête (1990 t/m 1996); POLS gezondheid en welzijn (1997 t/m 2009); CBS Gezondheidsenquête (2010 t/m 2013); Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor, CBS i.s.m. RIVM (vanaf 2014), gegevens bewerkt door RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Meer informatie:

Het Trendscenario laat zien dat zowel onder hoog- als laagopgeleide mensen van 25 jaar en ouder het percentage dat wel eens rookt, daalt in de toekomst. In de meeste gevallen zijn dit mensen die dagelijks roken, maar ook mensen die af en toe roken worden meegerekend. Het percentage dagelijkse rokers daalt ook binnen alle opleidingsgroepen (niet in grafiek). Onder hoogopgeleiden is deze daling het grootst. Hierdoor nemen de verschillen in roken tussen hoog- en laagopgeleiden toe in de toekomst. In 2015 rookte 17 procent van de hoogopgeleiden wel eens, en in 2040 is dit 7 procent (een afname van 10 procentpunt). Voor laagopgeleiden daalt dit van 27 naar 19 procent (een afname van 8 procentpunt). In 2040 is het percentage rokers onder laagopgeleiden dus bijna drie keer zo hoog als onder hoogopgeleiden. In de hele bevolking daalt het percentage rokers in het Trendscenario van 25 procent in 2015 naar 14 procent in 2040 (niet in grafiek).

Gebruikte indicator(en): Wel eens roken (inclusief dagelijks roken) .

Gebruikte bron(nen): CBS Gezondheidsenquête (1990 t/m 1996); POLS gezondheid en welzijn (1997 t/m 2009); CBS Gezondheidsenquête (2010 t/m 2013); Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor, CBS i.s.m. RIVM (vanaf 2014), gegevens bewerkt door RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Meer informatie:

Roken neemt in de toekomst af onder alle sociaaleconomische groepen, overgewicht neemt toe

Hoe ontwikkelen regionale verschillen in (determinanten van) gezondheid zich in de toekomst?

In 2040 is de levensverwachting nog steeds het laagst in een aantal grote steden en krimpgebieden



Het Trendscenario laat ook in de toekomst aanzienlijke verschillen tussen gemeenten zien in levensverwachting bij geboorte. De verschillen in levensverwachting variëren dan van 4,4 jaar onder de gemiddelde levensverwachting tot 3,7 jaar boven het gemiddelde. Deze verschillen zijn enigszins vergelijkbaar met de omvang van de verschillen in 2015 (3,3 jaar onder het gemiddelde en 5,3 jaar boven het gemiddelde). Onder de gemeenten die in 2040 het meest onder het gemiddelde liggen, vallen een aantal grote steden en krimpregio’s. Deze hebben nu ook al de laagste levensverwachting. Deze achterstand blijft in het Trendscenario in de toekomst dus bestaan. De toekomstprojecties zijn op gebaseerd op de regionale trends in levensverwachting tussen 1990 en 2014.



Gebruikte indicator(en): Levensverwachting bij de geboorte per gemeente.

Gebruikte bron(en): PBL Planbureau voor de Leefomgeving (Planbureau voor de Leefomgeving)/CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016, bewerkt door het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Meer informatie:

Luchtkwaliteit verbetert in de toekomst, lokale verschillen blijven bestaan



Vrijwel overal in Nederland wordt inmiddels voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Toch zijn er nog steeds negatieve effecten op de gezondheid veroorzaakt door verschillende luchtverontreinigende componenten, zoals fijn stof (PM10, PM2,5, PM0,1), NO2 en roet. Zo leven we bij de huidige concentraties gemiddeld 9 maanden korter door fijn stof (PM10) en 4 maanden korter door NO2. De concentratie PM10 was in 2015 redelijk homogeen verdeeld over Nederland, met enkele lokale verhogingen. Hoge lokale fijn stof concentraties kunnen samenhangen met lokale activiteiten zoals op- en overslag van droge bulkgoederen in de havens, en door pluimveestallen en mestemissies in de landbouwsector, maar ook door verbranding van biomassa zoals hout of intensief verkeer. In de toekomst wordt de lucht schoner en nemen de concentraties PM10, PM2,5, NO2 en roet af. Toch blijft er een regionale variatie bestaan door lokale omstandigheden zoals activiteiten van landbouw, verkeer, huishoudens of industrie en lokale incidenten.

Gebruikte indicator(en): Concentratie PM10 in microgram per kubieke meter.

Gebruikte bron(nen): Velders GJM et al., 2016.  Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)); Gezondheidswinst door schonere lucht, 2015.

Meer informatie:

Grote steden en krimpregio’s houden een lagere levensverwachting

Leefstijl

Hoe (on)gezond leven we in de toekomst?

Home

Terug naar de landingspagina voor de overige onderdelen van het Trendscenario

Levensverwachting

Hoe oud worden we in de toekomst?

Dit Trendscenario is een van de onderdelen van de  VTV In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland. (In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland.)-2018. In 2017 zijn ook drie Themaverkenningen over de Zorgvraag van de toekomst, Technologie en Bredere determinanten van gezondheid gepubliceerd. In juni 2018 is de VTV-2018 gecompleteerd met een deel over Handelingsopties voor een selectie van urgente opgaven, en een Synthese met kernboodschappen.

Het VTV-Trendscenario gaat over de toekomst. Cijfers en informatie over historische trends en de huidige stand van zaken kunt u vinden op de websites de Staat van Volksgezondheid en Zorg en Volksgezondheidenzorg.info.